FAQ
Hieronder staat een selectie van de vragen die we het meeste tegenkomen in gesprekken met corporaties, bouwers en andere stakeholders.
Meest gestelde vragen
De eis rondom jaarlijks aantoonbaar geproduceerde duurzame warmte in de AmvB is niet gelimiteerd tot ruimteverwarming. De eis omtrent jaarlijks aantoonbaar geproduceerde duurzame warmte beschikbaar voor warmte, gaat over de beschikbaarheid voor de som van warmte voor ruimteverwarming én warm tapwater (gecombineerd). Als het aanbod zich beperkt tot het aandeel ruimteverwarming biedt dit geen garantie voor de afnemer. Het is niet af te leiden of de opgewekte energie door zonnepanelen gebruikt is door een warmtepomp (of andere opwekker) voor ruimteverwarming, door de warmtepomp (of andere opwekker, zoals hulpenergie van zonneboiler) voor warm tapwater, of door overige (hulpenergie zoals ventilatie etc.) en de huishoudelijke apparatuur.
Om jaarlijks aan te kunnen tonen dat er genoeg energie was voor de behoefte aan warmte (som van ruimteverwarming en warm tapwater) en voor elektriciteitsgebruik (voor hulpenergie en huishoudelijke apparaten), volstaat het niet om te werken met een ontwerpwaarde voor de SCOP (seasonal coefficient of performance) van de warmtepomp. Er dient gewerkt te worden met het werkelijk rendement van de warmtepomp in dat jaar. Voor meer informatie lees het Themablad Jaarlijkse EPV Toets.
In de EPV-wetgeving wordt niet gesproken over een energiebundel voor ruimteverwarming. Wat betreft een ‘energiebundel voor warmte’ wordt geschreven: “Het betreft hier de netto opgewekte hoeveelheid warmte (thermische energie) voor ruimteverwarming en warm tapwater, dus de output van een installatie die warmte opwekt, over een jaar bezien en bij gemiddelde klimaatomstandigheden. De opwek hoeft niet per se gelijkmatig over een jaar hetzelfde te zijn.” Waarbij het aandeel benodigd voor ruimteverwarming daarbinnen verwijst naar de netto warmtevraag voor ruimteverwarming, welke met zoals beschreven in Themablad Rekenmethodiek, berekend kan worden.
Nee, de warmtevraag moet eenmalig bepaald worden, tenzij er fysieke aanpassingen hebben plaatsgevonden die de warmtevraag kunnen beïnvloeden. Er moet wel jaarlijks aangetoond worden dat er voldoende warmte voor verwarming en warm tapwater en elektriciteit voor huishoudelijk gebruik en hulpenergie beschikbaar was.
In de AmvB en ministeriële regeling wordt gesteld dat “De warmtevraag wordt bepaald door een bedrijf met een geldig procescertificaat, volgens de voorschriften, bedoeld in BRL 9500, deel 00, zoals vastgesteld op 31 augustus 2011, en deel 05, zoals vastgesteld op 23 juni 2016.” De warmtevraag moet daarom aangetoond worden op basis van de doorwerking van de getroffen maatregelen (aangetoond middels BRL 9500 deel 5, welke verwijst naar ISSO 82.5) ingevoerd in NEN 7120 en kijkend naar de grootheid voor wat betreft de netto warmtevraag.
Samengevat: 1) de grootheid is juist, 2) voor de rekenmethodiek kan de NEN 7120 gebruikt worden, maar 3) alleen gebruikmakend van aantoonbaar toegepaste maatregelen in plaats van ontwerpuitgangspunten. De grondslag voor de uiteindelijke warmtevraag is de bij RVO afgemelde warmteverliesberekening.
Nee, de AmvB van de EPV stelt: “Voor de oppervlakte die volgens deze tabellen moet worden bepaald wordt uitgegaan van de gebruikersoppervlakte van de woning die wordt bepaald bij de verstrekking van een EPC of energie-index met toepassing van NEN 2580:2007 (inclusief correctieblad NEN 2580:2007/C1:2008).”
Dit speelt met name bij zonnepanelen, die gaandeweg hun levensduur steeds iets minder elektriciteit opwekken. Volgens de EPV-wetgeving ligt de verantwoordelijkheid voor het mogen innen van de EPV en derhalve het leveren van de voor de EPV benodigde energetische prestatie bij de verhuurder. De verhuurder koopt daartoe een (renovatie)product met garantie op de energetische prestatie bij een aanbieder (bouwbedrijf). Op deze manier komt de verantwoordelijkheid voor het opwekken van voldoende elektriciteit – en dus ook voor het juist inschatten van en anticiperen op de degeneratie van zonnepanelen – bij de aanbieder te liggen. De aanbieder kan deze verantwoordelijkheid weer (deels) uitbesteden aan een leverancier. Deze verlegging van verantwoordelijkheid komt niet voort uit de EPV-wetgeving of uit het NOM Keur, maar uit de contractuele overeenkomst tussen verhuurder en aanbieder.
Voor elke woning waar een EPV vergoeding voor gevraagd wordt moet eenmalig de netto warmtevraagberekening volgens NEN 7120 afgemeld worden. Een BRL 9500-05-gecertificieeerde deskundige checkt of alle waarden goed ingevuld zijn. Deze deskundigen zijn er vanaf januari 2017. Volledige afmelding betreft: 1) rapport van BRL 9500-05-gecertificieeerde deskundige, 2) deponeren van dit rapport bij RVO. Er wordt nog gewerkt aan een beschrijving van het afmeldproces bij RVO.
In overleg tussen de Aanbieder en de Afnemer kan de Aanbieder de afmelding uitvoeren. De Aanbieder kan hier een vergoeding voor vragen.